[NL] Tekenkunst tussen mens en machine
Oktober 2019 - Sanneke Huisman, curator/schrijver
Tekenkunst is de discipline van de verfijning, het handschrift, de kwetsbaarheid. Een wiebelige lijn, een veeg, een kras op papier: een tekening bevat tastbare sporen van menselijke aanwezigheid. Een tekening toont de beweging van de hand van de maker, inclusief kleine aarzelingen en correcties. Tekenkunst is ook de onzichtbare kracht achter veel nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen het kunstdomein als daarbuiten. Het medium ligt aan de basis van kennisoverdracht en onderzoek; van grootse schilderijen, bouwwerken en technologische uitvindingen. De afgelopen eeuw heeft tekenkunst zich geëmancipeerd, zich als autonoom medium ontwikkeld. Jorrit Paaijmans doet in zijn artistieke praktijk onderzoek naar de grenzen van de tekenkunst – om deze af te tasten, er overheen te gaan en weer terug te keren. Wat gebeurt er als je het tekenen laat uitvoeren door een machine? Wat gebeurt er als het handschrift niet meer van de maker zelf, maar van een apparaat is? Paaijmans gebruikt het medium niet als instrument, maar plaatst zijn artistieke praktijk in dienst van de discipline. Deze zoektocht lijkt hem paradoxaal genoeg steeds verder van de tekenkunst af te brengen.
Tekenkunst vormt het uitgangspunt voor al het werk van Paaijmans - of dat nu een tekening, performance of kinetische installatie is. Het vervaardigen van tekeningen besteedt hij regelmatig uit aan door hem ontwikkelde en met de hand vervaardigde machines. Ze kunnen doorgaans één handeling herhaaldelijk uitvoeren, meestal het weergeven van een lijn. Hoewel Paaijmans zocht naar een lijnvoering die hij onmogelijk met de hand zelf kon realiseren, lijken de uiteindelijke machines bij het uitvoeren van hun (teken)taak minder precisie en mogelijkheden te demonstreren dan een mensenhand, of specifieker, de mensenhand die ze heeft vervaardigd. Het handschrift van de maker verschuift van tekening naar machine.
De gepolijste, handgemaakte tandwielen zijn een lust voor het oog – zoals vergelijkbare glimmende technologische objecten dat waren voor de futuristen aan het begin van de twintigste eeuw. Blinkend staal lijkt de toeschouwer terug te voeren naar een verloren gewaand geloof in technologie. Paaijmans verkondigt echter geen nieuwe technologische utopie; zijn objecten symboliseren geen vooruitgang. Hij voelt zich nauwer verwant met de kunstenaars van ZERO die in de jaren vijftig instrumenten, beweging en licht op onderzoekende wijze inzetten, en een verschuiving van eindresultaat naar proces in de kunst teweegbrengen. De kern van Paaijmans’ werk zit in de manier waarop de machines zijn vervaardigd en de status die hij eraan toekent. Ze tonen liefde voor het ambacht en demonstreren het onderzoek naar en strijd voor de tekenkunst. De indrukwekkende handgemaakte machines geven als objecten in de ruimte meer zichtbaarheid aan de tekenkunst; ze maken haar letterlijk en figuurlijk groot. Maar hoe prachtig ook, het technologische object heeft geen importantie vanwege zijn esthetiek, maar vanwege dat waar het voor staat: het illustreren van de (on)mogelijkheden van de machine – en de complexe relatie tussen mens en machine; en tussen tekenaar en tekening. Als in de constructie van de machine zich het vakmanschap manifesteert, welke rol vervult de tekening dan nog? De verhoudingen worden door Paaijmans op losse schroeven gezet.
Deze spanning komt duidelijk naar voren in de performance-installatie Radical Drawing Device, uitgevoerd door een tatoeëermachine die één rechte lijn kan zetten. Het apparaat is ook op maar één plek toepasbaar: de arm van de kunstenaar. Paaijmans bouwde de machine om een in epoxy gegoten model van zijn eigen onderarm. De arm van de tekenaar wordt het papier, de door hem vervaardigde machine vervangt zijn hand. In tegenstelling tot een potloodlijn, is de lijn die het apparaat tatoeëert onuitwisbaar: de eerste (test)uitvoering is meteen de definitieve. Aarzeling, twijfel en foutjes kunnen niet worden gecorrigeerd, maar worden onderdeel van het eindresultaat. Paaijmans liet de lijn zetten tijdens een twee uur durende publieke performance bij de Verbeke Foundation. Het element tijd werd hier als belangrijke factor de tentoonstellingsruimte binnengehaald. De tekening werd voor de ogen van de toeschouwer vervaardigd en er ontstond een verschuiving van eindresultaat naar proces. De uiteindelijke tekening is niet meer dan een bewijs van de actie die zich afspeelde over een bepaalde tijd; ze toont de sporen van de samenwerking tussen kunstenaar en de machine. Het is de kunstenaar die zich, als een leeg tekenvel, tijdens de performance overgeeft aan de tekenmachine. Paaijmans heeft alle elementen handmatig gecreëerd, om vervolgens de controle uit handen geven; binnen strikt gestelde kaders mag de techniek zich vrijelijk bewegen. Het werk balanceert op het snijvlak van het controleerbare en oncontroleerbare en geeft inzicht in dit spanningsveld.
Transparantie en openheid zijn kenmerkend voor het werk en tonen Paaijmans’ omgang met de tekenkunst. Potloodlijnen worden niet uitgewist, resten van de tentoonstellingsopbouw blijven zichtbaar in de presentatie, de functionaliteit van machines wordt aan het publiek getoond. Middels sporen in tijd en ruimte worden de functionerende systemen van de tekendiscipline zichtbaar gemaakt - en doorbroken. In zijn zoektocht laat Paaijmans zich door niets of niemand beperken; binnen een conceptueel kader maakt hij alle tussenstappen op gevoel en permitteert zichzelf een flinke dosis vrijheid. Paaijmans kent zijn klassiekers, zoals Point and Line to Plane (1926), het boek waarin Wassily Kandinsky de grondbeginselen van de teken- en schilderkunst uiteenzet. Deze tekst is voor hem van groot belang. Maar waar Kandinsky’s werk en geschriften zich kenmerken door methodisch onderzoek, is de werkwijze van Paaijmans meer associatief. Waar in Point and Line to Plane de Russische avant-gardist alle mogelijke variaties van een punt noteert, voegt Paaijmans daar met gemak nog een aantal aan toe. Zoals in de installatie Body #1, waar de punten en lijnen uit de tekst van Kandinsky vertaald worden in houten cirkels en stevig gespannen blauwe touwen; naar een constructivistisch ogend bouwwerk dat op het eerste gezicht niets meer met tekenkunst te maken heeft. Het bouwwerk is een machine zonder functie, een hand zonder potlood.
De uit ‘punten en lijnen’ opgebouwde installatie Body #1 hangt boven een stalen constructie. Dit frame diende als ondersteuning tijdens de opbouw van de installatie, daarna is het, inmiddels zonder functie, als beeldend element achtergelaten. De sporen van de opbouw worden onderdeel van de installatie - een stilzwijgend bewijs van een proces dat zich over een bepaalde tijd heeft afgespeeld - en van de menselijkheid die altijd in het werk van Paaijmans aanwezig is. Hier is niet de arm van de maker, maar zijn tentoonstellingsruimte het tekenvel geworden; de objecten in de ruimte zijn het resultaat van een zoektocht naar de juiste compositie. Het werk kan vanwege de abstracte beeldtaal en theoretische verwijzingen onder de conceptuele kunst worden geschaard. Toch spreekt de abstracte installatie ook tot de verbeelding: ze doet denken aan een rustend lichaam dat steunt op een onderstel van een schip. Binnen in het ‘lichaam’ bevindt zich het hart in de vorm van ronddraaiende tl-buizen. Het liggende lichaam is een motief uit de kunstgeschiedenis, en in dit specifieke geval is het ook, of vooral, een persoonlijke betekenis die Paaijmans onbewust in zijn werk toeliet. Pas achteraf zag hij de gelijkenis met een lichaam dat hem zo dierbaar was. Hoewel onbedoeld, het werk draagt vervolgens ook die betekenis in zich. Zijn artistieke praktijk bevindt zich op het spanningsveld van formalistisch en persoonlijk onderzoek. Door middel van abstracte machines en installaties maakt Paaijmans de mens achter de tekenkunst zichtbaar; de mens die zichzelf vol toewijding in dienst stelt van deze discipline.
Oktober 2019 - Sanneke Huisman, curator/schrijver
Tekenkunst is de discipline van de verfijning, het handschrift, de kwetsbaarheid. Een wiebelige lijn, een veeg, een kras op papier: een tekening bevat tastbare sporen van menselijke aanwezigheid. Een tekening toont de beweging van de hand van de maker, inclusief kleine aarzelingen en correcties. Tekenkunst is ook de onzichtbare kracht achter veel nieuwe ontwikkelingen, zowel binnen het kunstdomein als daarbuiten. Het medium ligt aan de basis van kennisoverdracht en onderzoek; van grootse schilderijen, bouwwerken en technologische uitvindingen. De afgelopen eeuw heeft tekenkunst zich geëmancipeerd, zich als autonoom medium ontwikkeld. Jorrit Paaijmans doet in zijn artistieke praktijk onderzoek naar de grenzen van de tekenkunst – om deze af te tasten, er overheen te gaan en weer terug te keren. Wat gebeurt er als je het tekenen laat uitvoeren door een machine? Wat gebeurt er als het handschrift niet meer van de maker zelf, maar van een apparaat is? Paaijmans gebruikt het medium niet als instrument, maar plaatst zijn artistieke praktijk in dienst van de discipline. Deze zoektocht lijkt hem paradoxaal genoeg steeds verder van de tekenkunst af te brengen.
Tekenkunst vormt het uitgangspunt voor al het werk van Paaijmans - of dat nu een tekening, performance of kinetische installatie is. Het vervaardigen van tekeningen besteedt hij regelmatig uit aan door hem ontwikkelde en met de hand vervaardigde machines. Ze kunnen doorgaans één handeling herhaaldelijk uitvoeren, meestal het weergeven van een lijn. Hoewel Paaijmans zocht naar een lijnvoering die hij onmogelijk met de hand zelf kon realiseren, lijken de uiteindelijke machines bij het uitvoeren van hun (teken)taak minder precisie en mogelijkheden te demonstreren dan een mensenhand, of specifieker, de mensenhand die ze heeft vervaardigd. Het handschrift van de maker verschuift van tekening naar machine.
De gepolijste, handgemaakte tandwielen zijn een lust voor het oog – zoals vergelijkbare glimmende technologische objecten dat waren voor de futuristen aan het begin van de twintigste eeuw. Blinkend staal lijkt de toeschouwer terug te voeren naar een verloren gewaand geloof in technologie. Paaijmans verkondigt echter geen nieuwe technologische utopie; zijn objecten symboliseren geen vooruitgang. Hij voelt zich nauwer verwant met de kunstenaars van ZERO die in de jaren vijftig instrumenten, beweging en licht op onderzoekende wijze inzetten, en een verschuiving van eindresultaat naar proces in de kunst teweegbrengen. De kern van Paaijmans’ werk zit in de manier waarop de machines zijn vervaardigd en de status die hij eraan toekent. Ze tonen liefde voor het ambacht en demonstreren het onderzoek naar en strijd voor de tekenkunst. De indrukwekkende handgemaakte machines geven als objecten in de ruimte meer zichtbaarheid aan de tekenkunst; ze maken haar letterlijk en figuurlijk groot. Maar hoe prachtig ook, het technologische object heeft geen importantie vanwege zijn esthetiek, maar vanwege dat waar het voor staat: het illustreren van de (on)mogelijkheden van de machine – en de complexe relatie tussen mens en machine; en tussen tekenaar en tekening. Als in de constructie van de machine zich het vakmanschap manifesteert, welke rol vervult de tekening dan nog? De verhoudingen worden door Paaijmans op losse schroeven gezet.
Deze spanning komt duidelijk naar voren in de performance-installatie Radical Drawing Device, uitgevoerd door een tatoeëermachine die één rechte lijn kan zetten. Het apparaat is ook op maar één plek toepasbaar: de arm van de kunstenaar. Paaijmans bouwde de machine om een in epoxy gegoten model van zijn eigen onderarm. De arm van de tekenaar wordt het papier, de door hem vervaardigde machine vervangt zijn hand. In tegenstelling tot een potloodlijn, is de lijn die het apparaat tatoeëert onuitwisbaar: de eerste (test)uitvoering is meteen de definitieve. Aarzeling, twijfel en foutjes kunnen niet worden gecorrigeerd, maar worden onderdeel van het eindresultaat. Paaijmans liet de lijn zetten tijdens een twee uur durende publieke performance bij de Verbeke Foundation. Het element tijd werd hier als belangrijke factor de tentoonstellingsruimte binnengehaald. De tekening werd voor de ogen van de toeschouwer vervaardigd en er ontstond een verschuiving van eindresultaat naar proces. De uiteindelijke tekening is niet meer dan een bewijs van de actie die zich afspeelde over een bepaalde tijd; ze toont de sporen van de samenwerking tussen kunstenaar en de machine. Het is de kunstenaar die zich, als een leeg tekenvel, tijdens de performance overgeeft aan de tekenmachine. Paaijmans heeft alle elementen handmatig gecreëerd, om vervolgens de controle uit handen geven; binnen strikt gestelde kaders mag de techniek zich vrijelijk bewegen. Het werk balanceert op het snijvlak van het controleerbare en oncontroleerbare en geeft inzicht in dit spanningsveld.
Transparantie en openheid zijn kenmerkend voor het werk en tonen Paaijmans’ omgang met de tekenkunst. Potloodlijnen worden niet uitgewist, resten van de tentoonstellingsopbouw blijven zichtbaar in de presentatie, de functionaliteit van machines wordt aan het publiek getoond. Middels sporen in tijd en ruimte worden de functionerende systemen van de tekendiscipline zichtbaar gemaakt - en doorbroken. In zijn zoektocht laat Paaijmans zich door niets of niemand beperken; binnen een conceptueel kader maakt hij alle tussenstappen op gevoel en permitteert zichzelf een flinke dosis vrijheid. Paaijmans kent zijn klassiekers, zoals Point and Line to Plane (1926), het boek waarin Wassily Kandinsky de grondbeginselen van de teken- en schilderkunst uiteenzet. Deze tekst is voor hem van groot belang. Maar waar Kandinsky’s werk en geschriften zich kenmerken door methodisch onderzoek, is de werkwijze van Paaijmans meer associatief. Waar in Point and Line to Plane de Russische avant-gardist alle mogelijke variaties van een punt noteert, voegt Paaijmans daar met gemak nog een aantal aan toe. Zoals in de installatie Body #1, waar de punten en lijnen uit de tekst van Kandinsky vertaald worden in houten cirkels en stevig gespannen blauwe touwen; naar een constructivistisch ogend bouwwerk dat op het eerste gezicht niets meer met tekenkunst te maken heeft. Het bouwwerk is een machine zonder functie, een hand zonder potlood.
De uit ‘punten en lijnen’ opgebouwde installatie Body #1 hangt boven een stalen constructie. Dit frame diende als ondersteuning tijdens de opbouw van de installatie, daarna is het, inmiddels zonder functie, als beeldend element achtergelaten. De sporen van de opbouw worden onderdeel van de installatie - een stilzwijgend bewijs van een proces dat zich over een bepaalde tijd heeft afgespeeld - en van de menselijkheid die altijd in het werk van Paaijmans aanwezig is. Hier is niet de arm van de maker, maar zijn tentoonstellingsruimte het tekenvel geworden; de objecten in de ruimte zijn het resultaat van een zoektocht naar de juiste compositie. Het werk kan vanwege de abstracte beeldtaal en theoretische verwijzingen onder de conceptuele kunst worden geschaard. Toch spreekt de abstracte installatie ook tot de verbeelding: ze doet denken aan een rustend lichaam dat steunt op een onderstel van een schip. Binnen in het ‘lichaam’ bevindt zich het hart in de vorm van ronddraaiende tl-buizen. Het liggende lichaam is een motief uit de kunstgeschiedenis, en in dit specifieke geval is het ook, of vooral, een persoonlijke betekenis die Paaijmans onbewust in zijn werk toeliet. Pas achteraf zag hij de gelijkenis met een lichaam dat hem zo dierbaar was. Hoewel onbedoeld, het werk draagt vervolgens ook die betekenis in zich. Zijn artistieke praktijk bevindt zich op het spanningsveld van formalistisch en persoonlijk onderzoek. Door middel van abstracte machines en installaties maakt Paaijmans de mens achter de tekenkunst zichtbaar; de mens die zichzelf vol toewijding in dienst stelt van deze discipline.
[ENG] Drawing between man and machine
October 2019 - Sanneke Huisman, curator/writer
Drawing is the discipline of refinement, handwriting and frailty. A wobbly line, a stroke, a scratch on paper: a drawing contains the tangible traces of human presence. A drawing shows the movement of the hand of the maker, including little hesitancies and corrections. Drawing is also the invisible force behind many new developments, both inside the realm of art and beyond. The medium lies at the root of knowledge transfer and research, and is the fundament of magnificent paintings, buildings and technological inventions. Over the past century, drawing has emancipated, it has grown into an autonomous medium. In his artistic practice, Jorrit Paaijmans conducts research into the confines of drawing – in order to explore and cross these boundaries and eventually return to where he came from. What happens when you let a machine do the drawing? What happens when the handwriting is no longer that of the artist, but that of an apparatus? Paaijmans does not use the medium as an instrument, rather, he puts his artistic practice at the service of the discipline. Paradoxically, it seems as though this quest leads him ever farther adrift from drawing.
Draughtsmanship serves as the springboard for all of Paaijmans’s works: whether it concerns a drawing, a performance or a kinetic installation. He regularly outsources the production of drawings to machines that he himself has developed and built manually. Usually they’re capable of repeatedly performing one particular action, most of the time that comes down to depicting a line. Although Paaijmans was in search of lines he would not be able to produce manually, his machines, in performing their task, ultimately seem to offer less precision and possibilities than a human hand, or more specifically, the human hand that has created them. The handwriting of the maker shifts from drawing to machine.
Polished, handcrafted cogwheels are a sight to behold – much the same way that similar, shiny technological objects left the Futurists in awe at the start of the twentieth century. Shiny steel seems to take the observer back to a supposedly lost faith in technology. However, Paaijmans does not proclaim a new technological utopia: his objects do not symbolise progress. He feels a closer affinity with the artists of the ZERO movement from the 1950s, who deployed instruments, movement and light in inquisitive ways and brought about a shift in focus in art, which moved from final result to creative process. The essence of Paaijmans’s work lies in the way in which the machines have been manufactured and in the status he awards to them. They show a love for the craft and demonstrate both the study of and the struggle for drawing. The impressive handmade machines as objects in an open space provide greater visibility to the art of drawing, they literally and figuratively aggrandise it. And yet, however beautiful, the technological object is not significant because of its aesthetic qualities, but because of what it represents: it illustrates what the machine is and is not capable of, and it highlights the complex relationship between man and machine; and between draughtsman and drawing. If the craftsmanship is manifested in the construction of the machine, what role is left to play for the drawing? Paaijmans erodes the very foundation upon which these relations are built.
These tensions clearly come to the fore in the performance installation called Radical Drawing Device, a tattoo machine which is capable of drawing a single, straight line and is applicable in one place only: the arm of the artist. Paaijmans built the machine around an epoxy moulded model of his own lower arm. The arm of the drawer becomes the paper, the machine replaces his hand. Contrary to the line of a pencil, the line of the machine is indelible: the first (test) execution is at once the definitive one. Hesitation, doubt and little errors cannot be remedied and become part of the final result. Paaijmans had the line tattooed on his arm during a two-hour public performance at the Verbeke Foundation (Kemzeke, Belgium), whereby the dimension of time was introduced into the exhibition space as an important element. The drawing was produced in front of the viewers’ eyes and there was a shift in focus from the final result to the creative process. The final drawing is nothing more than proof of the act that transpired within a certain amount of time; it shows the traces of the collaboration between the artist and the drawing machine. It is the former who, during the performance, ‘surrenders’ to the latter as if he were a blank sheet of paper. After having created all elements manually, Paaijmans subsequently gives away control to a piece of engineering which is enabled to move freely within a strict framework. The work is a balancing act at the intersection of the controllable and the uncontrollable, and provides insight into this area of tension.
Transparency and openness are characteristic of Paaijmans’s work and expose the way he relates to drawing. Pencil lines are not erased, materials used for the build-up of the exhibition remain visible in the presentation and the functionality of the machines is evidenced before the public. By means of traces in time and space, the functioning systems of the discipline of drawing become visible, and simultaneously are being disintegrated. In his quest, Paaijmans is not tied down by anything or anyone: within a conceptual framework he intuitively makes all intermediate steps and allows himself a considerable amount of freedom. Paaijmans is no stranger to classical works, such as Point and Line to Plane (1926), the book in which Wassily Kandinsky sets out the fundamental principles of drawing and painting. This text is of great importance to him. However, whereas Kandinsky’s work and writings are based on methodological research, Paaijmans’s working method is rather associative. Whereas the Russian avant-gardist artist writes down all possible variations of a point in Point and Line to Plane, Paaijmans easily adds a few more to the mix. He does so for example in an installation called Body #1, where all the points and lines from Kandinsky’s text are being translated into wooden circles and tightly stretched blue ropes: the result is a constructivist-looking structure which at first sight eradicates all connotations of drawing. The structure is a machine without any functionalities, a hand without a pencil.
Body #1, an installation composed of ‘points and lines’, hangs above a steel construction. This frame supported the build-up of the installation, after which it lost its purpose but was left untouched as an expressive element. The traces of the build-up become part of the installation – tacit evidence of both a process that has come to pass over a certain period of time, as well as that of the humanity which is always present in Paaijmans’s oeuvre. Here, it is not the arm of the maker, but his exhibition space that has become the drawing sheet; the objects in space are the result of a search for the right composition. Owing to its abstract visual language and theoretical references, the work may be categorised as conceptual art. Nonetheless, the abstract installation does appeal to the imagination; it resembles a reclining body which leans on the frame of a ship. Inside the ‘body’ there is the heart in the shape of spinning fluorescent tubes. The reclining body is a motif in art history and in this case it is also, or above all, a personal confession that inadvertently entered Paaijmans’s artwork. Only afterwards did he notice the resemblance to a body that was so dear to him. Unintentionally, the work then alsocarries this meaning. Paaijmans artistic practice exists between the poles of formalistic and personal research. By means of abstract machines and installations, he renders visible the man behind drawing; the man who serves the discipline with full commitment.
October 2019 - Sanneke Huisman, curator/writer
Drawing is the discipline of refinement, handwriting and frailty. A wobbly line, a stroke, a scratch on paper: a drawing contains the tangible traces of human presence. A drawing shows the movement of the hand of the maker, including little hesitancies and corrections. Drawing is also the invisible force behind many new developments, both inside the realm of art and beyond. The medium lies at the root of knowledge transfer and research, and is the fundament of magnificent paintings, buildings and technological inventions. Over the past century, drawing has emancipated, it has grown into an autonomous medium. In his artistic practice, Jorrit Paaijmans conducts research into the confines of drawing – in order to explore and cross these boundaries and eventually return to where he came from. What happens when you let a machine do the drawing? What happens when the handwriting is no longer that of the artist, but that of an apparatus? Paaijmans does not use the medium as an instrument, rather, he puts his artistic practice at the service of the discipline. Paradoxically, it seems as though this quest leads him ever farther adrift from drawing.
Draughtsmanship serves as the springboard for all of Paaijmans’s works: whether it concerns a drawing, a performance or a kinetic installation. He regularly outsources the production of drawings to machines that he himself has developed and built manually. Usually they’re capable of repeatedly performing one particular action, most of the time that comes down to depicting a line. Although Paaijmans was in search of lines he would not be able to produce manually, his machines, in performing their task, ultimately seem to offer less precision and possibilities than a human hand, or more specifically, the human hand that has created them. The handwriting of the maker shifts from drawing to machine.
Polished, handcrafted cogwheels are a sight to behold – much the same way that similar, shiny technological objects left the Futurists in awe at the start of the twentieth century. Shiny steel seems to take the observer back to a supposedly lost faith in technology. However, Paaijmans does not proclaim a new technological utopia: his objects do not symbolise progress. He feels a closer affinity with the artists of the ZERO movement from the 1950s, who deployed instruments, movement and light in inquisitive ways and brought about a shift in focus in art, which moved from final result to creative process. The essence of Paaijmans’s work lies in the way in which the machines have been manufactured and in the status he awards to them. They show a love for the craft and demonstrate both the study of and the struggle for drawing. The impressive handmade machines as objects in an open space provide greater visibility to the art of drawing, they literally and figuratively aggrandise it. And yet, however beautiful, the technological object is not significant because of its aesthetic qualities, but because of what it represents: it illustrates what the machine is and is not capable of, and it highlights the complex relationship between man and machine; and between draughtsman and drawing. If the craftsmanship is manifested in the construction of the machine, what role is left to play for the drawing? Paaijmans erodes the very foundation upon which these relations are built.
These tensions clearly come to the fore in the performance installation called Radical Drawing Device, a tattoo machine which is capable of drawing a single, straight line and is applicable in one place only: the arm of the artist. Paaijmans built the machine around an epoxy moulded model of his own lower arm. The arm of the drawer becomes the paper, the machine replaces his hand. Contrary to the line of a pencil, the line of the machine is indelible: the first (test) execution is at once the definitive one. Hesitation, doubt and little errors cannot be remedied and become part of the final result. Paaijmans had the line tattooed on his arm during a two-hour public performance at the Verbeke Foundation (Kemzeke, Belgium), whereby the dimension of time was introduced into the exhibition space as an important element. The drawing was produced in front of the viewers’ eyes and there was a shift in focus from the final result to the creative process. The final drawing is nothing more than proof of the act that transpired within a certain amount of time; it shows the traces of the collaboration between the artist and the drawing machine. It is the former who, during the performance, ‘surrenders’ to the latter as if he were a blank sheet of paper. After having created all elements manually, Paaijmans subsequently gives away control to a piece of engineering which is enabled to move freely within a strict framework. The work is a balancing act at the intersection of the controllable and the uncontrollable, and provides insight into this area of tension.
Transparency and openness are characteristic of Paaijmans’s work and expose the way he relates to drawing. Pencil lines are not erased, materials used for the build-up of the exhibition remain visible in the presentation and the functionality of the machines is evidenced before the public. By means of traces in time and space, the functioning systems of the discipline of drawing become visible, and simultaneously are being disintegrated. In his quest, Paaijmans is not tied down by anything or anyone: within a conceptual framework he intuitively makes all intermediate steps and allows himself a considerable amount of freedom. Paaijmans is no stranger to classical works, such as Point and Line to Plane (1926), the book in which Wassily Kandinsky sets out the fundamental principles of drawing and painting. This text is of great importance to him. However, whereas Kandinsky’s work and writings are based on methodological research, Paaijmans’s working method is rather associative. Whereas the Russian avant-gardist artist writes down all possible variations of a point in Point and Line to Plane, Paaijmans easily adds a few more to the mix. He does so for example in an installation called Body #1, where all the points and lines from Kandinsky’s text are being translated into wooden circles and tightly stretched blue ropes: the result is a constructivist-looking structure which at first sight eradicates all connotations of drawing. The structure is a machine without any functionalities, a hand without a pencil.
Body #1, an installation composed of ‘points and lines’, hangs above a steel construction. This frame supported the build-up of the installation, after which it lost its purpose but was left untouched as an expressive element. The traces of the build-up become part of the installation – tacit evidence of both a process that has come to pass over a certain period of time, as well as that of the humanity which is always present in Paaijmans’s oeuvre. Here, it is not the arm of the maker, but his exhibition space that has become the drawing sheet; the objects in space are the result of a search for the right composition. Owing to its abstract visual language and theoretical references, the work may be categorised as conceptual art. Nonetheless, the abstract installation does appeal to the imagination; it resembles a reclining body which leans on the frame of a ship. Inside the ‘body’ there is the heart in the shape of spinning fluorescent tubes. The reclining body is a motif in art history and in this case it is also, or above all, a personal confession that inadvertently entered Paaijmans’s artwork. Only afterwards did he notice the resemblance to a body that was so dear to him. Unintentionally, the work then alsocarries this meaning. Paaijmans artistic practice exists between the poles of formalistic and personal research. By means of abstract machines and installations, he renders visible the man behind drawing; the man who serves the discipline with full commitment.