MECHANICAL MOVEMENT STUDIES
2017 - Arda van Tiggelen, curator
2017 - Arda van Tiggelen, curator
De motor heeft niet slechts onze sensaties vernieuwd, maar ook verdiept en vermenigvuldigd. De nieuwe onpersoonlijke, wijl onopzettelijke schoonheid, gebaseerd op de géometrie en de mechanica, heeft ons voor goed afkeerig gemaakt van het vage, sentimenteel-romantische caoutchouch-lyrisme. Het moderne leven met zijn menigvuldigheid van tegenstrijdige sensaties, heeft ons dynamisch levensbesef versterkt en de beknoptheid van de synthetische exactheid neergelegd in de moderne machinerie is ons geworden tot een voorbeeld van zekere en vaste beelding.
[…] In de koele en gave zekerheid der machines en der moderne producten openbaart zich beter dan in welke kunst ook, de wil, tijd en ruimte op de materie te veroveren.
[…] De wil, die zich openbaart in de stoute berekening van ruimte; tijd; en zwaartekracht drijft ons door de exactheid der verhoudingen naar een schoonheidsontroering, die alle vroegere overtreft en welke zonder een totaal nieuw inzicht van tijd en ruimte (de voornaamste elementen van muziek en plastiek) onmogelijk zou zijn.
Theo van Doesburg, De Beteekenis der mechanische esthetiek, 1921.1
Het is een dwaling, dat de liefde, die een middeneeuwsch handwerkkunstenaar voor het verwerkte materiaal had in de machinale kunstproductie verloren zou gaan. In deze laatste is de geestelijke bedoeling van den ontwerper zoo onafscheidelijk met het materiaal verbonden, dat dit laatste, in zijn onbesmette zuiverheid den geest in uiterste perfectie realiseert. Dit is toch het onaantastbare wezen van alle kunst, dat zij den geest en niet de hand, die daarvoor slechts het primitieve werktuig is, verraadt.
Theo van Doesburg, De Beteekenis der mechanische esthetiek, 1921.2
1 Theo van Doesburg, De Beteekenis der mechanische esthetiek, in: Bouwkundig Weekblad, 42e jaargang, nummer 25 (18 juni 1921). Bron: https://nl.wikisource.org/wiki/Theo_van_Doesburg/De_beteekenis_der_mechanische_esthetiek/1
2 Theo van Doesburg, De Beteekenis der mechanische esthetiek, in: Bouwkundig Weekblad, 42e jaargang, nummer 28 (9 juli 1921). Bron: https://nl.wikisource.org/wiki/Theo_van_Doesburg/De_ beteekenis_der_mechanische_esthetiek/2
[NL]
Op het moment dat Theo van Doesburg zijn artikel publiceert in 1921, wordt de term ‘esthetiek’ nog strikt gebruikt om de schoonheidservaring die wordt opgewekt door beeldende kunst te beschrijven. Juist de vormgeving van industriële, massa-geproduceerde machines en voorwerpen inspireert Van Doesburg, beeldend kunstenaar, architect en oprichter van kunststroming De Stijl.3 De technologische vooruitgang en dynamiek van de moderne tijd creëren volgens hem een geheel nieuwe schoonheidservaring. Deze ‘mechanische esthetiek’ beschouwt hij als een baken voor de beeldende kunst van de toekomst. Op typische radicale en provocerende wijze verwerpt Van Doesburg kunst met een romantisch, naturalistisch karakter en het gedachtegoed van de Arts en Craftsbeweging waarin het ambacht centraal staat. Niet de natuur moet de inspiratie zijn voor de beeldende kunst én voor datgene wat verbeeld wordt in de kunst, maar het rationele. Niet de expressie van het persoonlijke of van de eigenschappen van een materiaal is het uitgangspunt, maar een rationeel concept (‘de wil’). In de visie van Van Doesburg is het kunstwerk het product van een abstract, rationeel proces en is de kunst van de toekomst ook in formele zin abstract.
Hoewel tekenaar Jorrit Paaijmans (1979) in een geheel ander tijdsgewricht werkt, is er een connectie met Van Doesburg, een gedeelde liefde voor de esthetiek van mechanica. De houtskoolschetsen van Paaijmans in deze publicatie moeten gezien worden als studies met een specifieke functie binnen zijn praktijk. Ze vormen het visuele residu van zijn mentale proces en geven als zodanig inzicht in de werkwijze van de kunstenaar. Die wordt gekenmerkt door een uitwisseling tussen reflectie en visualisatie, een circulair proces waarin denken en tekenen elkaar weerspiegelen, stimuleren en versterken.
Deze studies zijn het uitgangspunt voor de tekeninstrumenten, mechanische tekenapparaten en kinetische installaties die Paaijmans maakt. Hij gebruikt de studies om complexe verbindingen te visualiseren en de koers van bewegende delen te voorspellen. Door het gebruik van mechanica en motoren onttrekt Paaijmans zichzelf uit het tekenproces en bevrijd de tekening van de beperkingen van zijn eigen hand. Hij streeft daarmee naar een grotere objectiviteit in zijn tekenen en verzet zich tegen het romantische beeld van een tekening als ‘directe expressie van de hand van de tekenaar’.
Voor de machines zelf gebruikt Paaijmans geen industrieel vervaardigde onderdelen, hij maakt de fijnmechanische onderdelen zelf - met de hand. Noodzaak, want de machines zijn uniek en de technische oplossingen van Paaijmans vaak onorthodox. Zo behoudt de kunstenaar bovendien de volledige controle over het productieproces. Toch blijven veel factoren niet beheersbaar of voorspelbaar. Doordat de onderdelen niet industrieel geproduceerd worden zijn ze perfect noch consistent, waardoor de beweging van het uiteindelijke mechaniek nooit volmaakt voorspelbaar wordt. In de woorden van Van Doesburg: Paaijmans streeft ernaar om de materie zijn wil op te leggen, maar slaagt daar maar ten dele in. Volgens de kunstenaar geven juist de onregelmatigheden en imperfecties het werk karakter en betekenis. Van Doesburg hanteert de tegenstelling van het rationele versus de natuur, Paaijmans daarentegen speelt met het spanningsveld tussen controle en toeval en de verhouding tussen ‘maker’ en tekening’.
In recent werk externaliseert Paaijmans zijn tekenhandeling zonder gebruik te maken van mechanica. In plaats daarvan instrueert hij derden om de handeling uit te voeren. Hiermee geeft Paaijmans de controle verder uit handen en bevraagt hij de notie van auteurschap. Hoewel hij blijft streven naar een objectieve, industriële en gepolijste kwaliteit in zijn werk, realiseert de kunstenaar zich dat zijn werk paradoxaal genoeg juist door de zichtbare sporen van menselijk handelen betekenis krijgt.
3 De mechanische esthetiek van Theo van Doesburg (pseud. van Christian Emil Maria Küpper, 1883-1931) moet beschouwd worden binnen de context van de door hem en Piet Mondriaan geformuleerde kunsttheorie de Nieuwe Beelding, voor het eerst beschreven door hem en Piet Mondriaan in 1917 in De Stijl. Bronnen: Doorman, Maarten. Steeds mooier. Ooievaar Amsterdam, 2000 (1994); http://sdrc.lib.uiowa.edu/dada/De_Stijl/index.htm; http://www.brill.com/files/brill.nl/specific/downloads/32082_Guide.pdf.
Op het moment dat Theo van Doesburg zijn artikel publiceert in 1921, wordt de term ‘esthetiek’ nog strikt gebruikt om de schoonheidservaring die wordt opgewekt door beeldende kunst te beschrijven. Juist de vormgeving van industriële, massa-geproduceerde machines en voorwerpen inspireert Van Doesburg, beeldend kunstenaar, architect en oprichter van kunststroming De Stijl.3 De technologische vooruitgang en dynamiek van de moderne tijd creëren volgens hem een geheel nieuwe schoonheidservaring. Deze ‘mechanische esthetiek’ beschouwt hij als een baken voor de beeldende kunst van de toekomst. Op typische radicale en provocerende wijze verwerpt Van Doesburg kunst met een romantisch, naturalistisch karakter en het gedachtegoed van de Arts en Craftsbeweging waarin het ambacht centraal staat. Niet de natuur moet de inspiratie zijn voor de beeldende kunst én voor datgene wat verbeeld wordt in de kunst, maar het rationele. Niet de expressie van het persoonlijke of van de eigenschappen van een materiaal is het uitgangspunt, maar een rationeel concept (‘de wil’). In de visie van Van Doesburg is het kunstwerk het product van een abstract, rationeel proces en is de kunst van de toekomst ook in formele zin abstract.
Hoewel tekenaar Jorrit Paaijmans (1979) in een geheel ander tijdsgewricht werkt, is er een connectie met Van Doesburg, een gedeelde liefde voor de esthetiek van mechanica. De houtskoolschetsen van Paaijmans in deze publicatie moeten gezien worden als studies met een specifieke functie binnen zijn praktijk. Ze vormen het visuele residu van zijn mentale proces en geven als zodanig inzicht in de werkwijze van de kunstenaar. Die wordt gekenmerkt door een uitwisseling tussen reflectie en visualisatie, een circulair proces waarin denken en tekenen elkaar weerspiegelen, stimuleren en versterken.
Deze studies zijn het uitgangspunt voor de tekeninstrumenten, mechanische tekenapparaten en kinetische installaties die Paaijmans maakt. Hij gebruikt de studies om complexe verbindingen te visualiseren en de koers van bewegende delen te voorspellen. Door het gebruik van mechanica en motoren onttrekt Paaijmans zichzelf uit het tekenproces en bevrijd de tekening van de beperkingen van zijn eigen hand. Hij streeft daarmee naar een grotere objectiviteit in zijn tekenen en verzet zich tegen het romantische beeld van een tekening als ‘directe expressie van de hand van de tekenaar’.
Voor de machines zelf gebruikt Paaijmans geen industrieel vervaardigde onderdelen, hij maakt de fijnmechanische onderdelen zelf - met de hand. Noodzaak, want de machines zijn uniek en de technische oplossingen van Paaijmans vaak onorthodox. Zo behoudt de kunstenaar bovendien de volledige controle over het productieproces. Toch blijven veel factoren niet beheersbaar of voorspelbaar. Doordat de onderdelen niet industrieel geproduceerd worden zijn ze perfect noch consistent, waardoor de beweging van het uiteindelijke mechaniek nooit volmaakt voorspelbaar wordt. In de woorden van Van Doesburg: Paaijmans streeft ernaar om de materie zijn wil op te leggen, maar slaagt daar maar ten dele in. Volgens de kunstenaar geven juist de onregelmatigheden en imperfecties het werk karakter en betekenis. Van Doesburg hanteert de tegenstelling van het rationele versus de natuur, Paaijmans daarentegen speelt met het spanningsveld tussen controle en toeval en de verhouding tussen ‘maker’ en tekening’.
In recent werk externaliseert Paaijmans zijn tekenhandeling zonder gebruik te maken van mechanica. In plaats daarvan instrueert hij derden om de handeling uit te voeren. Hiermee geeft Paaijmans de controle verder uit handen en bevraagt hij de notie van auteurschap. Hoewel hij blijft streven naar een objectieve, industriële en gepolijste kwaliteit in zijn werk, realiseert de kunstenaar zich dat zijn werk paradoxaal genoeg juist door de zichtbare sporen van menselijk handelen betekenis krijgt.
3 De mechanische esthetiek van Theo van Doesburg (pseud. van Christian Emil Maria Küpper, 1883-1931) moet beschouwd worden binnen de context van de door hem en Piet Mondriaan geformuleerde kunsttheorie de Nieuwe Beelding, voor het eerst beschreven door hem en Piet Mondriaan in 1917 in De Stijl. Bronnen: Doorman, Maarten. Steeds mooier. Ooievaar Amsterdam, 2000 (1994); http://sdrc.lib.uiowa.edu/dada/De_Stijl/index.htm; http://www.brill.com/files/brill.nl/specific/downloads/32082_Guide.pdf.
[ENG]
At the time when Theo van Doesburg published his article in 1921, the term ‘aesthetics’ was strictly used to refer to the aesthetic experience provoked by visual art. Van Doesburg, artist, architect and founder of art movement De Stijl, was inspired by the design of industrial, mass-produced machines and objects.4 According to him, technological progress and the dynamic character of the modern era created a new sense of aesthetics. In his vision of the future of visual art, this ‘mechanical aesthetic’ acts as a beacon. Characteristically radical and provocative, Van Doesburg rejects romantic and naturalistic art and the valuation of traditional handicraft that was central to the Arts and Crafts movement. Art should not be inspired by or depict nature, but should instead revolve around the rational. Rather than personal expression or the articulation of the properties of a material, the starting point should be a rational concept (‘will’). A work of art is, in Van Doesburg’s view, the product of an abstract rational process and according to his theory visual art will evolve into formal abstraction.
Although the drawer Jorrit Paaijmans (1979) is working in a very different era, he has a strong connection with Van Doesburg, a shared love for the aesthetic of the mechanical. The charcoal drawings in this publication are in fact studies that fulfil a specific role within Paaijmans’ practice. As the visual residue of a mental process, these studies provide insight into the artist’s working method. His method is characterized by an exchange between reflection and visualisation, a circular process of thinking and drawing that mirror, stimulate and amplify each other.
These studies act as preparation for the mechanical drawing machines and kinetic installations that Paaijmans creates. He draws these studies in order to visualize mechanical linkages and envision how force and movement transform into the motion of joints. By using motorized mechanics, Paaijmans is able to withdraw his drawing hand from the drawing process and allowing him to be unrestricted by the physical limitations of his own hand. In doing so, he aims for a more objective manner of drawing and rejects the romantic idea of a drawing as an ‘unmediated expression of the drawer’s hand’.
The mechanical parts of Paaijmans’ machines are not industrially manufactured, yet carefully made by the artist himself - by hand. This comes out of necessity, since the designs are unique and Paaijmans’ technical solutions are typically unorthodox. This way, the artist is able to maintain full control over the production process. Even so, many factors do remain uncontrollable and unpredictable. The handmade mechanical components are not always perfect and consistent, and as a result the machines often carry unforeseen irregularities. Speaking with Van Doesburg: Paaijmans seeks to impose his will on matter, but succeeds only to a limited extent. According to the artist, the irregularities and imperfections in fact create character and meaning in the work. Van Doesburg believed in the dichotomy of the rational versus nature. Paaijmans however, explores the tension between control and chance, and the relation between the ‘drawer’ and the ‘drawing’.
Recently, Paaijmans has sought ways to externalize his drawing motion without mechanics. Instead he instructs others to perform the drawing motion. This way Paaijmans further decreases his control over the work and challenges the notion of authorship. Although he is still striving for an industrial, objective and polished aesthetic, Paaijmans has realized that by leaving visible traces of human handicraft, his work paradoxically gains depth and meaning.
4 Theo van Doesburg’s (pseud. of Christian Emil Maria Küpper, 1883-1931) theory of mechanical aesthetics should be considered in the context of the art theory ‘Nieuwe Beelding’, formulated by Van Doesburg and Piet Mondriaan in the journal De Stijl in 1917. Sources: Doorman, Maarten. Steeds mooier. Ooievaar Amsterdam, 2000 (1994); http://sdrc.lib.uiowa.edu/dada/De_Stijl/index.htm; http://www.brill.com/files/brill.nl/specific/downloads/32082_Guide.pdf.
At the time when Theo van Doesburg published his article in 1921, the term ‘aesthetics’ was strictly used to refer to the aesthetic experience provoked by visual art. Van Doesburg, artist, architect and founder of art movement De Stijl, was inspired by the design of industrial, mass-produced machines and objects.4 According to him, technological progress and the dynamic character of the modern era created a new sense of aesthetics. In his vision of the future of visual art, this ‘mechanical aesthetic’ acts as a beacon. Characteristically radical and provocative, Van Doesburg rejects romantic and naturalistic art and the valuation of traditional handicraft that was central to the Arts and Crafts movement. Art should not be inspired by or depict nature, but should instead revolve around the rational. Rather than personal expression or the articulation of the properties of a material, the starting point should be a rational concept (‘will’). A work of art is, in Van Doesburg’s view, the product of an abstract rational process and according to his theory visual art will evolve into formal abstraction.
Although the drawer Jorrit Paaijmans (1979) is working in a very different era, he has a strong connection with Van Doesburg, a shared love for the aesthetic of the mechanical. The charcoal drawings in this publication are in fact studies that fulfil a specific role within Paaijmans’ practice. As the visual residue of a mental process, these studies provide insight into the artist’s working method. His method is characterized by an exchange between reflection and visualisation, a circular process of thinking and drawing that mirror, stimulate and amplify each other.
These studies act as preparation for the mechanical drawing machines and kinetic installations that Paaijmans creates. He draws these studies in order to visualize mechanical linkages and envision how force and movement transform into the motion of joints. By using motorized mechanics, Paaijmans is able to withdraw his drawing hand from the drawing process and allowing him to be unrestricted by the physical limitations of his own hand. In doing so, he aims for a more objective manner of drawing and rejects the romantic idea of a drawing as an ‘unmediated expression of the drawer’s hand’.
The mechanical parts of Paaijmans’ machines are not industrially manufactured, yet carefully made by the artist himself - by hand. This comes out of necessity, since the designs are unique and Paaijmans’ technical solutions are typically unorthodox. This way, the artist is able to maintain full control over the production process. Even so, many factors do remain uncontrollable and unpredictable. The handmade mechanical components are not always perfect and consistent, and as a result the machines often carry unforeseen irregularities. Speaking with Van Doesburg: Paaijmans seeks to impose his will on matter, but succeeds only to a limited extent. According to the artist, the irregularities and imperfections in fact create character and meaning in the work. Van Doesburg believed in the dichotomy of the rational versus nature. Paaijmans however, explores the tension between control and chance, and the relation between the ‘drawer’ and the ‘drawing’.
Recently, Paaijmans has sought ways to externalize his drawing motion without mechanics. Instead he instructs others to perform the drawing motion. This way Paaijmans further decreases his control over the work and challenges the notion of authorship. Although he is still striving for an industrial, objective and polished aesthetic, Paaijmans has realized that by leaving visible traces of human handicraft, his work paradoxically gains depth and meaning.
4 Theo van Doesburg’s (pseud. of Christian Emil Maria Küpper, 1883-1931) theory of mechanical aesthetics should be considered in the context of the art theory ‘Nieuwe Beelding’, formulated by Van Doesburg and Piet Mondriaan in the journal De Stijl in 1917. Sources: Doorman, Maarten. Steeds mooier. Ooievaar Amsterdam, 2000 (1994); http://sdrc.lib.uiowa.edu/dada/De_Stijl/index.htm; http://www.brill.com/files/brill.nl/specific/downloads/32082_Guide.pdf.